Twee monniken die op reis waren, kwamen bij een rivier aan. Daar was een vrouw die wilde oversteken. Omdat ze bang was voor de stroming in de rivier vroeg ze of de monniken haar naar de overkant wilden helpen. De jongste monnik aarzelde. De oudste zette haar op zijn schouders, waadde door de rivier en zette haar neer op de oever aan de overkant van de rivier. De vrouw bedankte hem en vertrok.
De monniken vervolgden hun reis. De oudste stapte rustig door en genoot van het mooie landschap. De jongste was in zichzelf gekeerd en broedde op iets. Na twee uur te hebben gelopen, verbrak de jongste het zwijgen en zei wat hem dwars zat: "Broeder, wij hebben geleerd dat we contact met vrouwen moeten vermijden, maar jij pakte haar op je schouders en droeg haar!"
"Broeder", antwoordde de oudste monnik, "Ik heb haar neergezet aan de overkant, terwijl jij haar nog steeds bij je draagt."